De
eerste helft (1890 1950)
Allereerst een eerbetoon
aan de steenhouwers. Zij mogen voorwaar worden aangemerkt als de
dappere dodos van de beeldhouwkunst. Want terwijl
mensen al tienduizenden jaren steen bewerken, is juist dát
materiaal in de tweede helft van de 20ste eeuw vrijwel voorgoed
van het internationale kunsttoneel verdwenen. En waar het beitelen
in steen volgens Brancusi nog de enige juiste weg naar de
beeldhouwkunst betekende, is het uitgerekend deze werkzaamheid
die in de internationale beeldende kunst niet meer voorkomt. Hedendaagse
steenhouwers die zich willen informeren over hetgeen in dit materiaal
in het verleden qua vorm zoal mogelijk bleek, stuiten in een chronologische
geschiedenis van de westerse kunst op het beeldhouwwerk van achtereenvolgens
de Mesopotamiërs, de Egyptenaren, de Grieken en de Romeinen,
de Gotiek, de Renaissance, de Barok en tenslotte twee eeuwen vol
neoclassicistische prullaria. Pas aan het einde van de 19de eeuw
doorbreekt Auguste Rodin met zijn Het Bronzen Tijdperk
alle tradities in de weergave van het mensbeeld. Rodin was echter
geen steenhouwer maar modelleur en het was pas na en deels onder
invloed van Pablo Picasso dat kunstenaars als Brancusi, Henry Moore,
Isamo Noguchi, Fritz Wotruba en Eugène Dodeigne in de eerste
helft van de 20ste eeuw het beeldhouwen in steen opnieuw een geheel
eigen aanzien wisten te geven. Maar na de tweede wereldoorlog is
het materiaal steen, op het volstrekt conceptuele werk van Ruckriem
na, voorgoed verdwenen uit de mainstream van de contemporaine
kunst. Het is hier dat voor nieuwe steenhouwers een mogelijke taak
lijkt aangewezen.
Waar komen
wij vandaan, wie zijn wij en waar gaan we naar toe?
Wat zou erop tegen
kunnen zijn om het verhaal aan te vangen met de vraag die Paul
Gaugain (1848-1903) boven zijn De kinderen van het paradijs
stelde?- Waar komen wij vandaan, wie zijn wij en waar gaan
we naar toe? Dit zijn weliswaar oeroude religieuze en filosofische
vragen welke altijd actueel blijven. Maar in de beeldende kunsten
van de 19de eeuw, die zich tot dan toe kenmerkte door (neo)classicisme
(het teruggrijpen op de klassieken en op de Renaissance), werden
die vragen als uiterst schokkend ervaren, eenvoudig omdat ze voorheen
nooit in een kunstwerk tot uitdrukking waren gekomen. Want wij
hebben het hier over een 19de eeuw waarin, m.n. de beeldhouwkunst
in aanmerking genomen, louter sprake was van aanbidding van traditie
en academisme, van heroïek en sentimentaliteit.
Alhoewel de christelijke
begraafplaatsen steeds meer gingen lijken op openluchtmusea van
beeldhouwwerken (Camposanto te Genua, Père-Lachaise te
Parijs), kwamen de beeldhouwopdrachten niet meer zozeer van de
Kerk, maar van de Staat en de stad. De verheerlijking van heldenmoed
en burgerzin was in die opdrachten het Leidmotief en bovendien
zorgde de uitvinder Achille Collas ook nog eens voor een verkleinapparaat
waarmee al die reusachtige en pompeuze marmeren en bronzen beelden
die de pleinen en straten bevolkten, tot een geschikt formaat
gereduceerd op de schoorsteenmantels en piëdestals van de
gegoede burgerij belandden.
In de beeldhouwkunst
van de burgerlijke 19de eeuw ontbrak het genie en overheerste
de middelmaat. Wij hebben het over beeldhouwers als Jean-Antoine
Houdon (1741-1828), wiens beeld van George Washington laat zien
dat Houdon een voortreffelijke maar nogal fantasieloze kunstenaar
was, bij wie het evenaren van de natuur vóór alles
ging.
Ook was er een Antonio
Canova (1757-1822), wiens neoclassicistische grafmonumenten en
zijn beelden van Napoleon en diens familieleden
niet méér vertegenwoordigen dan een verregaande
kopieerdrift van de Griekse beeldhouwkunst.
Of denk aan Francois
Rude (1784-1855) en zijn La Marseillaise (Arc de Triomphe),
een theatraal-chauvinistisch product dat doet denken aan d veel
latere en al even verfoeilijke uitingen van nationalistische trots
in de 20ste eeuwse kunst van Sovjet-Rusland, Nazi-Duitsland en
het fascistische Italië.
Ook Jean-Baptiste
Carpeaux (1827-1875) mag niet onvermeld blijven. Zijn Dans
uit 1869, te bezichtigen in het Louvre te Parijs, werd door zijn
tijdgenoten als schokkend erotisch ervaren.
Auguste
Rodin (1840-1917)
En toen was daar Auguste
Rodin, die doorgaans als de eerste moderne beeldhouwer wordt beschouwd.
Zeker: traditie en academisme waren hem niet vreemd en ook Rodin
voelde zich pas erkend toen zijn werk in de officiële Salons
terechtkwam en hij tot lid van de Academie Française werd
gekozen. Maar die roem kwam laat, want na zijn 40ste.
Er waren in die tijd in Parijs twee opleidingen: de Ecole
des Beaux-Arts en de Ecole des Arts Decoratifs
(grand-ecole en petite-ecole). De
eerste stond in hoog aanzien, beloofde een gedegen opleiding en
verzekerde de afgestudeerden van opdrachten van bovengenoemde
Kerk, Staat en stad. Rodin lieten ze daar echter niet toe. Nu
had hij een goede leermeester aan Louis Barye, bekend van dierplastieken,
bij wie hij zich de academische beginselen eigen maakte, maar
Rodin was toch al 38 jaar oud toen hij voor het eerst een beeld
tentoonstelde, t.w. Het Bronzen Tijdperk, dat onmiddellijk
ongeloof en scepsis teweegbracht. Rodin zou volgens de Commissie
een levend model in de gips hebben gezet en afgegoten.
Maar zoals Praxiteles de mensfiguur een eerste stap liet zetten
en en Bernini de gestolde perfectie bereikte, had Rodin de gave
om de gebeeldhouwde mens te laten bewegen op een tot dusver ongekende
wijze. En bovendien kwam pas onder Rodins vingers ook het
oppervlak, de huid van het mensbeeld, op weergaloze
wijze tot leven. D.m.v. het aanbrengen van duizenden vlakken en
vlakjes werd voor het eerst het licht overal op een andere manier
weerkaatst en wekte de suggestie van leven en beweging. Vandaar
dat Rodin achteraf wordt vergeleken met de impressionistische
schilders uit
zijn tijd, zoals bv. Monet, met wie hij stevig bevriend raakte
en met wie hij behalve veel armoede ook een intense belangstelling
deelde voor de uitwerking van het licht en de lichtval. Rodin
verbindt in zijn werk de traditie met een voor die tijd geheel
nieuw intuïtief psychologisch inzicht dat nog altijd modern
aandoet. Zijn beeld van Honoré de Balzac zal dan ook door
Brancusi worden aangemerkt als het beginpunt van de moderne
beeldhouwkunst.
Medardo
Rosso (1858-1928) was een beroemde Italiaanse tijdgenoot van Rodin,
die eveneens tot de Impressionisten gerekendmag worden. Rosso
maakte zijn portretten vanuit slechts één gezichtspunt
en buitengewoon schilderachtig, hij werkte in gips met daaroverheen
een dunne laag rode was en wist in zijn oeuvre een intrigerende
droomachtigheid te bewerkstelligen die een tijdlang Rodins
stellige interesse wekte. Rodin bood Rosso een plaats aan in zijn
atelier, maar die had een grote afkeer van Rodins academistische
aanpak en bedankte voor de eer om tussen soms wel veertig andere
assistenten te staan. Verderop in de tijd raakten beiden met elkaar
gebrouilleerd en was er een rechtszaak waarin Rosso Rodin van
plagiaat beschuldigde.
In dit tijdsverband dienen ook drie andere kunstenaars genoemd
te worden, t.w. Edgar Degas, de eerder genoemde Paul Gaugain en
eveneens Aristide Maillol, allen van origine schilder maar op
latere leeftijd ook toegewijd aan het beeldhouwen.
Edgar
Degas (1834-1917) is beroemd geworden om zijn realistische danseressen
en Paul Gaugain (1848-1903) om zijn inspiratie door de kunst van
achtereenvolgens Martinique en de Polynesische eilanden. Aristide
Maillol (1861-1944) begon ook op een schildersatelier, maar wist
al vlug dat zijn eigenlijke bestemming lag in het maken van beelden.
Maillol was een tijdgenoot van Rodin en door deze bijzonder gewaardeerd.
Maar waar Rodin staat voor het uitdrukken van de innerlijke bewogenheid
van de mens en diens psyche, gaat het Maillol veel meer om de
plastische waarde van de vorm, hetgeen leidt tot de serene rust
die zijn werk zozeer symboliseert. In 1908 ging Maillol voor een
studiereis naar Griekenland en zijn gehele oeuvre staat sindsdien
in het teken van het Griekse schoonheidsideaal: het statische,
monumentale, compacte en sculpturale vrouwelijke naakt.
Aan het begin van de 20ste eeuw was de schilderkunst van enorme
invloed op de beeldhouwkunst. Iedereen kwam rond 1900 naar Parijs
om het werk van Rodin te zien, maar was binnen de kortste keren
onder de invloed van Picasso. De belangstelling voor het primitivisme,
uitheemse plastiek en exotische volkskunsten was plotseling
groot, stromingen als expressionisme en postexpressionisme, fauvisme
en kubisme, futurisme, constructivisme en surrealisme ontstonden
in de schilderkunst en kwamen pas via schilders die ook beelden
maakten (Picasso, Matisse, Braque, Boccioni, Duchamp, Ernst) in
de beeldhouwkunst terecht.
Kortom:
het was de schilderkunst die de beeldhouwkunst redde en deze krijgt
door bovengenoemde invloeden voor het eerst een meer experimenteel
karakter.
Pablo
Picasso ( 1881-1973) gaat de geschiedenis in als de vader
van het Kubisme. Hij onderzocht de driedimensionale vormen,
ontleedde ze en herleidde ze tot hun fundamentele geometrische
componenten. Picasso en de Kubisten die hem navolgden bekeken
de vorm van alle kanten, haalden die uit elkaar (analytisch) en
voegden de delen opnieuw samen (synthetisch), waarbij meerdere
perspectiefpunten tegelijk werden gehanteerd. Dit manipuleren
van de massa was uniek en droeg in zich de kiem van de toekomstige
beeldhouwkunst. En zo kon het gebeuren dat Henri Laurens (1885-1954),
eerst een leerling van Rodin, tot het Kubisme overging.
Wat alle
tot nu toe genoemde kunstenaars gemeen hadden was dat zij modelleurs
waren.
Co nstantin
Brancusi (1876-1957) daarentegen was de eerste echte beeldhouwer
in steen van de 20ste eeuw, hoewel niets in het gladgepolijste
oppervlak van zijn beelden zoiets als beitelsporen verraadt. Brancusi
kwam uit Roemenië en was tot zijn 18de jaar schaapherder,
winkelbediende en huisknecht, totdat een rijke beschermheer zijn
opleiding aan de
academies in Krakau en Boekarest bekostigde. Daarna zwierf hij
een aantal jaren door Europa, maakte zijn anekdotische en beroemd
geworden voettocht van München naar Parijs en kwam daar in
1902 op de Ecole des Beaux Arts. Rodin bood hem een plaats in
diens atelier aan, maar daar wilde Brancusi niets van weten. Hij
ging liever
zijn eigen weg en zijn vroegste werk getuigt al van de wil om
radicaal met oude vormtaal te breken. Vergelijk De Kus
van Rodin (klassiek) met De Kus van Brancusi (het
massieve blok). Hij raakte sterk beïnvloed door de prehistorie
en de primitieve kunst. Bij Brancusi maakte de natuurgetrouwheid
van de voorstelling definitief plaats voor de essentiële
karakteristieken van de nieuwe beeldhouwkunst. Maar wat wij bij
Brancusi nog wel zien is de extreem gesloten vorm, die naderhand
door Henri Moore zal worden opengebroken.
Het sleutelwoord
is voor Rodin beweging, voor Maillol rust
en voor Brancusi essentie.
Ook
Jaques Lipchitz (1891-1973) wilde beweging in de ruimte.
Lipchitz was een Litouwse Rus die in zijn eigen land architectuur
had gestudeerd, in 1909 naar Parijs kwam, een beeldhouwopleiding
volgde aan de Academie Julien en van 1912 tot 1914 terugmoest
om te vechten voor volk en vaderland. Weer terug in Parijs kwam
ook hij onder de invloed van het Kubisme van Picasso, waar hij
ging experimenteren met open vormen (transparantes).
Want volgens Lipchitz werd in de beeldhouwkunst de vorm door licht
en schaduw bepaald. Vorm is licht.
Henri Moore ( 1898-1980)
is in de vorige eeuw na Brancusi de tweede grote voorvader van
de beeldhouwkunst
in steen. Hij ondervond al tijdens zijn leven veel roem en waardering
voor zijn buitengewoon veelzijdige en ook voor anderen inspirerende
vormonderzoek. Zijn werk is meer abstract dan realistisch, hoewel
het aanvankelijk nog naar de figuratie verwijst. Vormen krijgen
bij Moore een afgeronde, organische structuur. Hij was beïnvloed
door Brancusi, Pre-Columbiaanse kunst, Egypte, olifantenschedels,
beenderen en de stenen die hij vond aan het strand.
De gebroeders Naum
Gabo (1890-1977) en Antoine Pevsner (1886-1962) waren volgelingen
van de Russische Constructivist Vladimir
Tatlin: de moderne kunst dient de technische revolutie. Het principe
dat zij vanaf 1920 in de beeldhouwkunst introduceerden en propageerden
was volstrekt nieuw en afkomstig uit de bouwkunst, nl. de constructie.
Voorheen kende men alleen het boetseren en modelleren in klei,
was en gips, het gieten in gips en brons en het hakken in steen,
maar dat een beeld ook in elkaar gezet kon worden was nooit eerder
vertoond. Van Gabo is zijn Lineaire Constructie uit
1949 heel bekend: geen massa meer, geen volume, maar in plaats
daarvan totale transparantie en gewichtloosheid en toch
razend ruimtelijk. Ook is dit beeld het allereerste echt abstracte
beeld van de 20ste eeuw, want het object is louter wat de titel
aangeeft: een lineaire constructie.
De invloed van Gabo
en Pevsner op Alexander Calder (1898-1976) was groot. Calder was
goed bevriend met Henri Moore, maar Calder richtte zich met zijn
Mobiles en Stabiles o.i.v. de Russische
Constructivisten voor het eerst op bewegende vormen in de ruimte.
Let wel: in letterlijke zin, dus echt, met een motortje of door
de wind aangedreven. Calder staat bekend als de grondlegger van
de kinetische kunst.
Julio González
(1876-1942) kende Picasso nog uit Barcelona en was in Parijs goed
met hem en met Brancusi bevriend. De vader
van González was goudsmid en leerde hem het vak van metaalbewerking
toen hij een jaar of 18 was. Maar na de dood van zijn broer heeft
hij jarenlang alleen geschilderd (kubistisch), totdat Picasso
en Brancusi hem aanspoorden om de oude draad weer op te pakken,
waarna de van González zo bekende ijzersculpturen ontstaan.
Bij González zien wij een aantal al besproken vernieuwingen
met elkaar verenigd: transparantie van de vorm, de constructie,
het ongebruikelijke materiaal, readymade objecten,
een ruwe en primitieve afwerking, de lineaire opbouw, alles zo
kenmerkend voor zijn werk (zie Cactusman en Don
Quichote). González mooiste beelden dateren
van na zijn 60ste en hij heeft een grote invloed gehad op de naoorlogse
David Smith en hier in Nederland op het werk van Auke de Vries.
Alberto
Giacometti ( 1901-1966) was een Zwitser en zoon van een schilder.
Hij en zijn broer Diego leefden heel teruggetrokken in zijn atelier
in Parijs, waar hij in 1922 aankwam en beïnvloed raakte door
Rodin en Bourdelle, maar ook door de Cycladische en de Etruskische
cultuur. Hij doorliep allerlei stijlfasen van figuratief naar
abstract en surrealistisch en kwam tenslotte tot zijn bekende
langgerekte, dunne maar knoestige draadfiguren. Zij hebben betrekking
op de geïsoleerd in de ruimte staande mens en verwijzen daarmee
sterk naar het existentialisme. Ook Giacomettis tekeningen
zijn beroemd.
Marino Marini (1901)
woonde en werkte in Florence en de Toscaanse erfenis is in zijn
werk goed zichtbaar. Hij werkte vaak in gips en hout (naakten,
ruiters en circusfiguren) en beschilderde die (zie Jongleur
1931).
Giacomo Manzù
(1908) was eerst houtsnijder en stucwerker, raakte onder de indruk
van Donatello en Michelangelo, was bevriend met Maillol, kreeg
les van Martini en werd in 1948 beroemd door zijn Meisje
in een Stoel (Biënnale van Venetië, Grote Prijs
voor de Italiaanse beeldhouwkunst). Ook zijn Kardinalen
zijn bekend.
Een heel
belangrijke stroming die ook na 1950 grote invloed zou krijgen
heette Dada.
Dada was de voorloper
van het Surrealisme en was geënt op de enorme belangstelling
die het werk van Sigmund Freud en Carl Gustav Jung aan het begin
van deze eeuw ten deel viel, nl. het onbewuste en
de wijze waarop zich dat o.m. uit in dromen.
Jean Arp (1887-1966)
is de grondlegger van dit Dadaïsme, hij was Elzasser van
geboorte (Straatsburg) en een ongelooflijk veelzijdig kunstenaar:
schilder, beeldhouwer, graveur, ontwerper en dichter. Hij vormde
met Kandinsky en Klee de expressionistische groep Der Blaue
Reiter(München, 1911). Met Max Ernst introduceerde
hij de collagetechniek in de beeldende kunst, die zij Fatagaganoemden.
Aanvankelijk werkte Arp met geometrische vormen, maar later werd
het schildersdoek hem te plat en ontstonden zijn gekleurde
reliëfs en driedimensionale houtsculpturen. Arp moet een
heel charmante en kinderlijke, maar ook ironische man zijn geweest,
die evenals Picasso op een speelse manier zijn ideeën vormgaf
in illustraties, houtsneden, collages, tapijtontwerpen, borduurwerk
en gordijnen, maar ook in marmeren, ijzeren en bronzen beelden.
Maar dat laatste deed hij niet zelf; hij maakte modellen in gips
en liet die uitvoeren. Hij woonde en werkte jarenlang in Parijs,
maar ging tenslotte naar Zürich, waar hij de grondlegger
werd van het Dadaïsme. Dada baseerde haar kunstfilosofie
op anarchie en toeval als een soort van anti-kunst, waarbij alle
vroegere bestaande uitdrukkingswijzen overboord werden gegooid.
Met name dit aspect van Dada werkte heel bevrijdend en inspirerend
op tal van tijdgenoten (Max Ernst en Marcel Duchamps) en latere
kunstenaars.
Vooral het werk van
Marcel Duchamps (1887-1968) heeft het aanzien van de naoorlogse
beeldhouwkunst grondig bepaald. Hij leverde zulke ongewone bijdragen
aan de beeldende kunst dat zijn invloed nog steeds niet geheel
en al op waarde kan worden geschat. Zijn readymades noemde hijzelf
'non-sculptures', dus een negatie ofwel ontkenning van de kunst.
Duchamps was ook de eerste die het effect van de vervreemding
liet zien, die plaatsvindt wanneer je een voorwerp uit de gebruikelijke
context haalt, waarna het elders een reeks nieuwe betekenissen
krijgt ( Zie Fietswiel en Fontein). Een
bekend werk van Duchamps is Fresh Window uit 1920.
Hier worden beeld en taal voor het eerst samengevoegd: in het
Frans is fenêtre (raam) een populair woord voor
guillotine en frais voor penis,
een seksuele connotatie die niet uit het werk zichtbaar is, maar
alleen uit de titel valt af te leiden. In dit werk gebruikt Duchamps
voor het eerst de woorden Rose Selavy, niet in de
zin van la vie en rose, maar eros, cest
la vie: seks is leven.
Andere wegen zoeken,
experimenteren, een betere wereld maken, relativeren, provoceren
d.m.v. het toepassen van foto, film, muziek en theater in de beeldende
kunst, dat was wat Duchamps en Arp en velen met hen zochten als
voorlopers van hetgeen na 1960 zou worden uitgewerkt in Zero,
Minimal Art, Pop-Art, Nouveau Realisme, happenings, Fluxus en
Arte Povera.
Maar dat zijn zaken
voor De Tweede Helft.
Mark Rietmeijer ©2005

Mark Rietmeijer
Slijkeinde 56
2513 VD Den Haag
T:
06-49873715
The Netherlands
Email
|